Werkwoordvervoeging

Netzwerken

Indikativ

Präsens

  • ich netzwerke
  • du netzwerkst
  • er/sie/es netzwerkt
  • wir netzwerken
  • ihr netzwerkt
  • sie/Sie netzwerken

Präteritum

  • ich netzwerkte
  • du netzwerktest
  • er/sie/es netzwerkte
  • wir netzwerkten
  • ihr netzwerktet
  • sie/Sie netzwerkten

Perfekt

  • ich habe genetzwerkt
  • du hast genetzwerkt
  • er/sie/es hat genetzwerkt
  • wir haben genetzwerkt
  • ihr habt genetzwerkt
  • sie/Sie haben genetzwerkt

Plusquamperfekt

  • ich hatte genetzwerkt
  • du hattest genetzwerkt
  • er/sie/es hatte genetzwerkt
  • wir hatten genetzwerkt
  • ihr hattet genetzwerkt
  • sie/Sie hatten genetzwerkt

Futur 1

  • ich werde netzwerken
  • du wirst netzwerken
  • er/sie/es wird netzwerken
  • wir werden netzwerken
  • ihr werdet netzwerken
  • sie/Sie werden netzwerken

Futur 2

  • ich werde genetzwerkt haben
  • du wirst genetzwerkt haben
  • er/sie/es wird genetzwerkt haben
  • wir werden genetzwerkt haben
  • ihr werdet genetzwerkt haben
  • sie/Sie werden genetzwerkt haben

Konjunktiv

I Präsens

  • ich netzwerke
  • du netzwerkest
  • er/sie/es netzwerke
  • wir netzwerken
  • ihr netzwerket
  • sie/Sie netzwerken

II Präteritum

  • ich netzwerkte
  • du netzwerktest
  • er/sie/es netzwerkte
  • wir netzwerkten
  • ihr netzwerktet
  • sie/Sie netzwerkten

I Perfekt

  • ich habe genetzwerkt
  • du habest genetzwerkt
  • er/sie/es habe genetzwerkt
  • wir haben genetzwerkt
  • ihr habet genetzwerkt
  • sie/Sie haben genetzwerkt

I Futur 1

  • ich werde netzwerken
  • du werdest netzwerken
  • er/sie/es werde netzwerken
  • wir werden netzwerken
  • ihr werdet netzwerken
  • sie/Sie werden netzwerken

I Futur 2

  • ich werde genetzwerkt haben
  • du werdest genetzwerkt haben
  • er/sie/es werde genetzwerkt haben
  • wir werden genetzwerkt haben
  • ihr werdet genetzwerkt haben
  • sie/Sie werden genetzwerkt haben

II Plusquamperfekt

  • ich hätte genetzwerkt
  • du hättest genetzwerkt
  • er/sie/es hätte genetzwerkt
  • wir hätten genetzwerkt
  • ihr hättet genetzwerkt
  • sie/Sie hätten genetzwerkt

II Futur 1

  • ich würde netzwerken
  • du würdest netzwerken
  • er/sie/es würde netzwerken
  • wir würden netzwerken
  • ihr würdet netzwerken
  • sie/Sie würden netzwerken

II Futur 2

  • ich würde genetzwerkt haben
  • du würdest genetzwerkt haben
  • er/sie/es würde genetzwerkt haben
  • wir würden genetzwerkt haben
  • ihr würdet genetzwerkt haben
  • sie/Sie würden genetzwerkt haben

Imperativ

Präsens

  • (du) Netzwerke!
  • (wir) Netzwerken wir!
  • (ihr) Netzwerkt!
  • (Sie) Netzwerken Sie!

Partizip

Präsens

  • netzwerkend

Perfekt

  • genetzwerkt

Als je moeite hebt met de vervoeging van het Duitse werkwoord Netzwerken,bekijk dan onze Duitse lessen!! Vatefaireconjuguer is een gratis online werkwoordvervoeger gemaakt door Gymglish. Gymglish, opgericht in 2004, creëert leuke, gepersonaliseerde online taalcursussen: een cursus Engels online, cursus Spaans online, cursus Duits online, cursus Frans online, cursus Italiaans online en meer. Je kunt er alle Duits werkwoorden vervoegen (alle groepen) in elke tijds- en aspectvorm: Präteritum, Präsens, Futur I, futur II, Futur II, Perfekt, Plusquamperfekt, Subjonctif I, Subjonctif II, Imperativ, etc. Niet zeker hoe je een werkwoord moet Netzwerken? Typ gewoon Netzwerken in onze zoekbalk om de Duitse vervoeging ervan te bekijken. Je kunt ook een zin vervoegen, bijvoorbeeld 'leer een werkwoord!' Om je spelling te verbeteren, biedt Gymglish ook online cursussen Duits aan en krijg je toegang tot veel Duitse grammatica, spellings- en vervoegingsregels om de taal onder de knie te krijgen! Bekijk ook onze andere online werkwoordvervoegers: Spaanse werkwoorden vervoegen, Franse werkwoorden vervoegen, Italiaanse werkwoorden vervoegen, Engelse werkwoorden vervoegen (onregelmatige Engelse werkwoorden, modale Engelse werkwoorden).
Download gratis onze vervoeg-apps: