Werkwoordvervoeging

Vervoegen Paaren In het Duits

Indikativ

Präsens

  • ich paare
  • du paarst
  • er/sie/es paart
  • wir paaren
  • ihr paart
  • sie/Sie paaren

Präteritum

  • ich paarte
  • du paartest
  • er/sie/es paarte
  • wir paarten
  • ihr paartet
  • sie/Sie paarten

Perfekt

  • ich habe gepaart
  • du hast gepaart
  • er/sie/es hat gepaart
  • wir haben gepaart
  • ihr habt gepaart
  • sie/Sie haben gepaart

Plusquamperfekt

  • ich hatte gepaart
  • du hattest gepaart
  • er/sie/es hatte gepaart
  • wir hatten gepaart
  • ihr hattet gepaart
  • sie/Sie hatten gepaart

Futur 1

  • ich werde paaren
  • du wirst paaren
  • er/sie/es wird paaren
  • wir werden paaren
  • ihr werdet paaren
  • sie/Sie werden paaren

Futur 2

  • ich werde gepaart haben
  • du wirst gepaart haben
  • er/sie/es wird gepaart haben
  • wir werden gepaart haben
  • ihr werdet gepaart haben
  • sie/Sie werden gepaart haben

Konjunktiv

I Präsens

  • ich paare
  • du paarest
  • er/sie/es paare
  • wir paaren
  • ihr paaret
  • sie/Sie paaren

II Präteritum

  • ich paarte
  • du paartest
  • er/sie/es paarte
  • wir paarten
  • ihr paartet
  • sie/Sie paarten

I Perfekt

  • ich habe gepaart
  • du habest gepaart
  • er/sie/es habe gepaart
  • wir haben gepaart
  • ihr habet gepaart
  • sie/Sie haben gepaart

I Futur 1

  • ich werde paaren
  • du werdest paaren
  • er/sie/es werde paaren
  • wir werden paaren
  • ihr werdet paaren
  • sie/Sie werden paaren

I Futur 2

  • ich werde gepaart haben
  • du werdest gepaart haben
  • er/sie/es werde gepaart haben
  • wir werden gepaart haben
  • ihr werdet gepaart haben
  • sie/Sie werden gepaart haben

II Plusquamperfekt

  • ich hätte gepaart
  • du hättest gepaart
  • er/sie/es hätte gepaart
  • wir hätten gepaart
  • ihr hättet gepaart
  • sie/Sie hätten gepaart

II Futur 1

  • ich würde paaren
  • du würdest paaren
  • er/sie/es würde paaren
  • wir würden paaren
  • ihr würdet paaren
  • sie/Sie würden paaren

II Futur 2

  • ich würde gepaart haben
  • du würdest gepaart haben
  • er/sie/es würde gepaart haben
  • wir würden gepaart haben
  • ihr würdet gepaart haben
  • sie/Sie würden gepaart haben

Imperativ

Präsens

  • (du) Paare!
  • (wir) Paaren wir!
  • (ihr) Paart!
  • (Sie) Paaren Sie!

Partizip

Präsens

  • paarend

Perfekt

  • gepaart

Als je moeite hebt met de vervoeging van het Duitse werkwoord Paaren,bekijk dan onze Duitse lessen!! Vatefaireconjuguer is een gratis online werkwoordvervoeger gemaakt door Gymglish. Gymglish, opgericht in 2004, creëert leuke, gepersonaliseerde online taalcursussen: een cursus Engels online, cursus Spaans online, cursus Duits online, cursus Frans online, cursus Italiaans online en meer. Je kunt er alle Duits werkwoorden vervoegen (alle groepen) in elke tijds- en aspectvorm: Präteritum, Präsens, Futur I, futur II, Futur II, Perfekt, Plusquamperfekt, Subjonctif I, Subjonctif II, Imperativ, etc. Niet zeker hoe je een werkwoord moet Paaren? Typ gewoon Paaren in onze zoekbalk om de Duitse vervoeging ervan te bekijken. Je kunt ook een zin vervoegen, bijvoorbeeld 'leer een werkwoord!' Om je spelling te verbeteren, biedt Gymglish ook online cursussen Duits aan en krijg je toegang tot veel Duitse grammatica, spellings- en vervoegingsregels om de taal onder de knie te krijgen! Bekijk ook onze andere online werkwoordvervoegers: Spaanse werkwoorden vervoegen, Franse werkwoorden vervoegen, Italiaanse werkwoorden vervoegen, Engelse werkwoorden vervoegen (onregelmatige Engelse werkwoorden, modale Engelse werkwoorden).
Download gratis onze vervoeg-apps: