Werkwoordvervoeging

Sporteln

Indikativ

Präsens

  • ich sportel
  • du sportelst
  • er/sie/es sportelt
  • wir sporteln
  • ihr sportelt
  • sie/Sie sporteln

Präteritum

  • ich sportelte
  • du sporteltest
  • er/sie/es sportelte
  • wir sportelten
  • ihr sporteltet
  • sie/Sie sportelten

Perfekt

  • ich habe gesportelt
  • du hast gesportelt
  • er/sie/es hat gesportelt
  • wir haben gesportelt
  • ihr habt gesportelt
  • sie/Sie haben gesportelt

Plusquamperfekt

  • ich hatte gesportelt
  • du hattest gesportelt
  • er/sie/es hatte gesportelt
  • wir hatten gesportelt
  • ihr hattet gesportelt
  • sie/Sie hatten gesportelt

Futur 1

  • ich werde sporteln
  • du wirst sporteln
  • er/sie/es wird sporteln
  • wir werden sporteln
  • ihr werdet sporteln
  • sie/Sie werden sporteln

Futur 2

  • ich werde gesportelt haben
  • du wirst gesportelt haben
  • er/sie/es wird gesportelt haben
  • wir werden gesportelt haben
  • ihr werdet gesportelt haben
  • sie/Sie werden gesportelt haben

Konjunktiv

I Präsens

  • ich sportel
  • du sportelst
  • er/sie/es sportle
  • wir sporteln
  • ihr sportelt
  • sie/Sie sporteln

II Präteritum

  • ich sportelte
  • du sporteltest
  • er/sie/es sportelte
  • wir sportelten
  • ihr sporteltet
  • sie/Sie sportelten

I Perfekt

  • ich habe gesportelt
  • du habest gesportelt
  • er/sie/es habe gesportelt
  • wir haben gesportelt
  • ihr habet gesportelt
  • sie/Sie haben gesportelt

I Futur 1

  • ich werde sporteln
  • du werdest sporteln
  • er/sie/es werde sporteln
  • wir werden sporteln
  • ihr werdet sporteln
  • sie/Sie werden sporteln

I Futur 2

  • ich werde gesportelt haben
  • du werdest gesportelt haben
  • er/sie/es werde gesportelt haben
  • wir werden gesportelt haben
  • ihr werdet gesportelt haben
  • sie/Sie werden gesportelt haben

II Plusquamperfekt

  • ich hätte gesportelt
  • du hättest gesportelt
  • er/sie/es hätte gesportelt
  • wir hätten gesportelt
  • ihr hättet gesportelt
  • sie/Sie hätten gesportelt

II Futur 1

  • ich würde sporteln
  • du würdest sporteln
  • er/sie/es würde sporteln
  • wir würden sporteln
  • ihr würdet sporteln
  • sie/Sie würden sporteln

II Futur 2

  • ich würde gesportelt haben
  • du würdest gesportelt haben
  • er/sie/es würde gesportelt haben
  • wir würden gesportelt haben
  • ihr würdet gesportelt haben
  • sie/Sie würden gesportelt haben

Imperativ

Präsens

  • (du) Sportle! / (du) Sportele!
  • (wir) Sporteln wir!
  • (ihr) Sportelt!
  • (Sie) Sporteln Sie!

Partizip

Präsens

  • sportelnd

Perfekt

  • gesportelt

Als je moeite hebt met de vervoeging van het Duitse werkwoord Sporteln,bekijk dan onze Duitse lessen!! Vatefaireconjuguer is een gratis online werkwoordvervoeger gemaakt door Gymglish. Gymglish, opgericht in 2004, creëert leuke, gepersonaliseerde online taalcursussen: een cursus Engels online, cursus Spaans online, cursus Duits online, cursus Frans online, cursus Italiaans online en meer. Je kunt er alle Duits werkwoorden vervoegen (alle groepen) in elke tijds- en aspectvorm: Präteritum, Präsens, Futur I, futur II, Futur II, Perfekt, Plusquamperfekt, Subjonctif I, Subjonctif II, Imperativ, etc. Niet zeker hoe je een werkwoord moet Sporteln? Typ gewoon Sporteln in onze zoekbalk om de Duitse vervoeging ervan te bekijken. Je kunt ook een zin vervoegen, bijvoorbeeld 'leer een werkwoord!' Om je spelling te verbeteren, biedt Gymglish ook online cursussen Duits aan en krijg je toegang tot veel Duitse grammatica, spellings- en vervoegingsregels om de taal onder de knie te krijgen! Bekijk ook onze andere online werkwoordvervoegers: Spaanse werkwoorden vervoegen, Franse werkwoorden vervoegen, Italiaanse werkwoorden vervoegen, Engelse werkwoorden vervoegen (onregelmatige Engelse werkwoorden, modale Engelse werkwoorden).
Download gratis onze vervoeg-apps: