Werkwoordvervoeging

Verbandeln

Indikativ

Präsens

  • ich verbandele
  • du verbandelst
  • er/sie/es verbandelt
  • wir verbandeln
  • ihr verbandelt
  • sie/Sie verbandeln

Präteritum

  • ich verbandelte
  • du verbandeltest
  • er/sie/es verbandelte
  • wir verbandelten
  • ihr verbandeltet
  • sie/Sie verbandelten

Perfekt

  • ich habe verbandelt
  • du hast verbandelt
  • er/sie/es hat verbandelt
  • wir haben verbandelt
  • ihr habt verbandelt
  • sie/Sie haben verbandelt

Plusquamperfekt

  • ich hatte verbandelt
  • du hattest verbandelt
  • er/sie/es hatte verbandelt
  • wir hatten verbandelt
  • ihr hattet verbandelt
  • sie/Sie hatten verbandelt

Futur 1

  • ich werde verbandeln
  • du wirst verbandeln
  • er/sie/es wird verbandeln
  • wir werden verbandeln
  • ihr werdet verbandeln
  • sie/Sie werden verbandeln

Futur 2

  • ich werde verbandelt haben
  • du wirst verbandelt haben
  • er/sie/es wird verbandelt haben
  • wir werden verbandelt haben
  • ihr werdet verbandelt haben
  • sie/Sie werden verbandelt haben

Konjunktiv

I Präsens

  • ich verbandele
  • du verbandelst
  • er/sie/es verbandle
  • wir verbandeln
  • ihr verbandelt
  • sie/Sie verbandeln

II Präteritum

  • ich verbandelte
  • du verbandeltest
  • er/sie/es verbandelte
  • wir verbandelten
  • ihr verbandeltet
  • sie/Sie verbandelten

I Perfekt

  • ich habe verbandelt
  • du habest verbandelt
  • er/sie/es habe verbandelt
  • wir haben verbandelt
  • ihr habet verbandelt
  • sie/Sie haben verbandelt

I Futur 1

  • ich werde verbandeln
  • du werdest verbandeln
  • er/sie/es werde verbandeln
  • wir werden verbandeln
  • ihr werdet verbandeln
  • sie/Sie werden verbandeln

I Futur 2

  • ich werde verbandelt haben
  • du werdest verbandelt haben
  • er/sie/es werde verbandelt haben
  • wir werden verbandelt haben
  • ihr werdet verbandelt haben
  • sie/Sie werden verbandelt haben

II Plusquamperfekt

  • ich hätte verbandelt
  • du hättest verbandelt
  • er/sie/es hätte verbandelt
  • wir hätten verbandelt
  • ihr hättet verbandelt
  • sie/Sie hätten verbandelt

II Futur 1

  • ich würde verbandeln
  • du würdest verbandeln
  • er/sie/es würde verbandeln
  • wir würden verbandeln
  • ihr würdet verbandeln
  • sie/Sie würden verbandeln

II Futur 2

  • ich würde verbandelt haben
  • du würdest verbandelt haben
  • er/sie/es würde verbandelt haben
  • wir würden verbandelt haben
  • ihr würdet verbandelt haben
  • sie/Sie würden verbandelt haben

Imperativ

Präsens

  • (du) Verbandle! / (du) Verbandele!
  • (wir) Verbandeln wir!
  • (ihr) Verbandelt!
  • (Sie) Verbandeln Sie!

Partizip

Präsens

  • verbandelnd

Perfekt

  • verbandelt

Als je moeite hebt met de vervoeging van het Duitse werkwoord Verbandeln,bekijk dan onze Duitse lessen!! Vatefaireconjuguer is een gratis online werkwoordvervoeger gemaakt door Gymglish. Gymglish, opgericht in 2004, creëert leuke, gepersonaliseerde online taalcursussen: een cursus Engels online, cursus Spaans online, cursus Duits online, cursus Frans online, cursus Italiaans online en meer. Je kunt er alle Duits werkwoorden vervoegen (alle groepen) in elke tijds- en aspectvorm: Präteritum, Präsens, Futur I, futur II, Futur II, Perfekt, Plusquamperfekt, Subjonctif I, Subjonctif II, Imperativ, etc. Niet zeker hoe je een werkwoord moet Verbandeln? Typ gewoon Verbandeln in onze zoekbalk om de Duitse vervoeging ervan te bekijken. Je kunt ook een zin vervoegen, bijvoorbeeld 'leer een werkwoord!' Om je spelling te verbeteren, biedt Gymglish ook online cursussen Duits aan en krijg je toegang tot veel Duitse grammatica, spellings- en vervoegingsregels om de taal onder de knie te krijgen! Bekijk ook onze andere online werkwoordvervoegers: Spaanse werkwoorden vervoegen, Franse werkwoorden vervoegen, Italiaanse werkwoorden vervoegen, Engelse werkwoorden vervoegen (onregelmatige Engelse werkwoorden, modale Engelse werkwoorden).
Download gratis onze vervoeg-apps: